Structuur van virussen.
( dierlijke virus )
Een virus bestaat uit de volgende onderdelen (van buiten naar binnen):
· Een enveloppe: (alleen bij dierlijke virussen voorkomend) dit is een membraan rond het nucleocapside.
· Een eiwitmantel: (ook wel capside genoemd) dit is de buitenwand van het virus en beschermt het virus tegen vernietiging
door antilichamen, alsook zorgt het voor het binnendringen van de cel. Het is opgebouwd uit eiwitten.
· Het nucleïnezuur: het erfelijk materiaal van het virus, bestaande uit DNA of RNA.
Deze laatste twee vormen samen het nucleocapside.
· Een enveloppe: (alleen bij dierlijke virussen voorkomend) dit is een membraan rond het nucleocapside.
· Een eiwitmantel: (ook wel capside genoemd) dit is de buitenwand van het virus en beschermt het virus tegen vernietiging
door antilichamen, alsook zorgt het voor het binnendringen van de cel. Het is opgebouwd uit eiwitten.
· Het nucleïnezuur: het erfelijk materiaal van het virus, bestaande uit DNA of RNA.
Deze laatste twee vormen samen het nucleocapside.
structuur van virussen
(bacteriofaag)
De kop van een bacteriofaag bestaat uit een eiwitmantel. De eiwitmantel, ook wel capside genoemd, is het omhulsel van een virus. Binnen de eiwitmantel zit het genetisch materiaal opgesloten. Om een cel te besmetten verlaat het genetisch materiaal te eiwitmantel om zich binnen de cel te vermenigvuldigen. De structuur van de eiwitmantel kan door het immuunsysteem van een gastheer worden herkend. Zo kan vaccinatie met de eiwitmantel de gastheer resistent maken tegen toekomstige infecties. De eiwitmantel heeft drie functies:
1. De mantel beschermt het genetisch materiaal van het virus.
2. De mantel bepaalt of een cel geschikt is om te infecteren.
3. De mantel begint de infectie van de cel door aan het virus te koppelen en de cel open te maken en het genetisch materiaal te injecteren in de cel.
Binnen de cel, maakt het virus de nieuwe elementen voor de eiwitmantel. Sommige virussen nemen delen van het celmembraan mee als zij vertrekken. De kraag is de aanhechtingsplaats tussen de kop en de staart. Net als de nek bij mensen die het hoofd aan de romp ‘bevestigt’. De staart is te vergelijken met een holle koker. Zijn taak is dat hij zich moet vasthechten aan de gastheer, zodat de bacteriofaag zijn DNA of RNA vanuit de kop in de bacterie kan spuiten. Hiervoor is het noodzakelijk dat de staart samentrekt als een veer. De taak van het hechthaar (het aantal hechtharen scheelt per bacteriofaag) is zich aanhechten aan de bacterie.
1. De mantel beschermt het genetisch materiaal van het virus.
2. De mantel bepaalt of een cel geschikt is om te infecteren.
3. De mantel begint de infectie van de cel door aan het virus te koppelen en de cel open te maken en het genetisch materiaal te injecteren in de cel.
Binnen de cel, maakt het virus de nieuwe elementen voor de eiwitmantel. Sommige virussen nemen delen van het celmembraan mee als zij vertrekken. De kraag is de aanhechtingsplaats tussen de kop en de staart. Net als de nek bij mensen die het hoofd aan de romp ‘bevestigt’. De staart is te vergelijken met een holle koker. Zijn taak is dat hij zich moet vasthechten aan de gastheer, zodat de bacteriofaag zijn DNA of RNA vanuit de kop in de bacterie kan spuiten. Hiervoor is het noodzakelijk dat de staart samentrekt als een veer. De taak van het hechthaar (het aantal hechtharen scheelt per bacteriofaag) is zich aanhechten aan de bacterie.
Hier klikken om te bewerken.
Hier klikken om te bewerken.